TY - BOOK
T1 - Rapportage landelijk beeld resistentie tegen rodenticiden bij bruine ratten en huismuizen
AU - Krijger, I.M.
AU - Strating, M.
AU - Pelzer-van Gent, M.P.E.
AU - van der Lee, T.A.J.
AU - Meerburg, B.G.
PY - 2022
Y1 - 2022
N2 - Dit rapport beschrijft een landelijk en kwantitatief onderzoek naar resistentie bij ratten en huismuizen tegen rodenticiden op basis van anticoagulanten. Deze middelen worden gebruikt bij de bestrijding van ratten en muizen en resistentie tegen deze biociden is een groot probleem. Samen met professionele plaagdierbeheersers zijn tussen september en december 2021 in totaal 2318 knaagdiermonsters verzameld, afkomstig uit 218 verschillende driecijferige postcodegebieden. De samenstelling van de knaagdiermonsters bestond uit 1553 bruine ratten, 397 huismuizen, 286 andere muizensoorten en 82 zwarte ratten. Hiermee kan, met name voor bruine ratten en huismuizen, een goede inschatting worden gemaakt van de actuele landelijke situatie met betrekking tot resistentie tegen rodenticiden. Een groot deel van de mogelijke vormen van genetische resistentie vindt zijn oorsprong in mutaties in het Vkorc1-gen, een gen dat codeert voor het eiwit waarop anticoagulanten aangrijpen. Met name mutaties die zorgen voor een verandering van aminozuur 139 leiden tot resistentie. Bij de test op Vkorc1-mutaties op aminozuur 139 werd bij 62% van de huismuizen geen resistentie waargenomen (n=246) en bij 151 dieren werd wel resistentie waargenomen (38%). Bij de bruine rat gaven 1476 van de 1553 monsters een signaal in de resistentietest (95%) met daarbij een verdeling van 83% niet-resistente en 17% resistente dieren (n=1476). De zwarte rat-monsters zijn niet meegenomen in de analyse omdat met moleculaire tests voor soortidentificatie niet met zekerheid vastgesteld kon worden dat het ook daadwerkelijk zwarte ratten waren. In vergelijking met een eerder resistentieonderzoek bij de bruine rat (2012/2013) is het percentage resistente dieren lager, maar het ligt wel in dezelfde range: in 2012 was 25% van de bruine ratten resistent. Ook nu werd de resistentie voor een groot deel gevonden in regio’s waar eerder ook resistentie werd aangetroffen, al blijkt uit het huidige onderzoek dat resistentie in meer regio’s van Nederland is waargenomen dan in 2012. Dit kan komen doordat de resistente bruine ratten zich verder over Nederland hebben verspreid, of (mede) doordat er een groter aantal bruine ratten is onderzocht, verspreid over meer regio’s dan in 2012. De 17% resistente dieren is een gemiddelde voor heel Nederland en er zijn duidelijke regionale verschillen. In sommige regio’s werden bijvoorbeeld alleen resistente ratten gevonden. Hoewel in de studie van 2012 de aantallen beperkt waren en de bemonstering geografisch gezien minder gebalanceerd was, laat de vergelijking van resultaten wellicht een trend zien van verminderde rodenticidenresistentie bij bruine ratten. Deze positieve trend kan voortkomen uit het bewuster en restrictiever gebruik van rodenticiden dat de sector in gang heeft gezet sinds de vorige monitoring. Een aanbeveling van deze studie is om de monitoring met enige regelmaat uit te voeren, waarbij deze studie met oor en staart monsters kan dienen als betrouwbare baseline voor rodenticidenresistentie bij de bruine rat. Voor de huismuis zijn de huidige gegevens niet te vergelijken met eerdere studies omdat deze voor Nederland ontbreken. Het gevonden percentage resistentie bij de huismuizen was duidelijk hoger dan bij bruine ratten. Het advies is om ook voor huismuis de monitoring voort te zetten. Ook voor muizen geldt dat een IPMbenadering (bewuster en restrictiever gebruik van rodenticiden) de ontwikkeling van resistentie kan verminderen. Er is ook een enquête gehouden onder 91 professionele plaagdierbeheersers. Bijna een kwart van hen gaf aan zonder rodenticiden te werken. Indien er wel rodenticiden worden gebruikt, kiest men het vaakst middelen die (onder andere) bromadiolon als werkzame stof hebben. Voor bruine ratten met één van de mutatie-soorten die vooral in Frankrijk voorkomt (tyr-phe) is in de literatuur te vinden dat deze dieren niet meer gevoelig zijn voor cumatetralyl en bromadiolon, maar nog wel gevoelig zijn voor difenacum, brodifacum, flocumafen en difethialon. Voor de huismuis is er voor diverse mutaties bekend welke werkzame stoffen wel of niet meer effectief zijn. Helaas wordt alleen één van de in dit onderzoek aangetoonde mutaties (tyr-cys) beschreven: huismuizen met een tyr-cys-mutatie zijn niet meer gevoelig voor bromadiolon, in sommige gevallen nog wel gevoelig voor difethialon, en nog wel gevoelig voor brodifacoum, flocumafen, en difethialon.
AB - Dit rapport beschrijft een landelijk en kwantitatief onderzoek naar resistentie bij ratten en huismuizen tegen rodenticiden op basis van anticoagulanten. Deze middelen worden gebruikt bij de bestrijding van ratten en muizen en resistentie tegen deze biociden is een groot probleem. Samen met professionele plaagdierbeheersers zijn tussen september en december 2021 in totaal 2318 knaagdiermonsters verzameld, afkomstig uit 218 verschillende driecijferige postcodegebieden. De samenstelling van de knaagdiermonsters bestond uit 1553 bruine ratten, 397 huismuizen, 286 andere muizensoorten en 82 zwarte ratten. Hiermee kan, met name voor bruine ratten en huismuizen, een goede inschatting worden gemaakt van de actuele landelijke situatie met betrekking tot resistentie tegen rodenticiden. Een groot deel van de mogelijke vormen van genetische resistentie vindt zijn oorsprong in mutaties in het Vkorc1-gen, een gen dat codeert voor het eiwit waarop anticoagulanten aangrijpen. Met name mutaties die zorgen voor een verandering van aminozuur 139 leiden tot resistentie. Bij de test op Vkorc1-mutaties op aminozuur 139 werd bij 62% van de huismuizen geen resistentie waargenomen (n=246) en bij 151 dieren werd wel resistentie waargenomen (38%). Bij de bruine rat gaven 1476 van de 1553 monsters een signaal in de resistentietest (95%) met daarbij een verdeling van 83% niet-resistente en 17% resistente dieren (n=1476). De zwarte rat-monsters zijn niet meegenomen in de analyse omdat met moleculaire tests voor soortidentificatie niet met zekerheid vastgesteld kon worden dat het ook daadwerkelijk zwarte ratten waren. In vergelijking met een eerder resistentieonderzoek bij de bruine rat (2012/2013) is het percentage resistente dieren lager, maar het ligt wel in dezelfde range: in 2012 was 25% van de bruine ratten resistent. Ook nu werd de resistentie voor een groot deel gevonden in regio’s waar eerder ook resistentie werd aangetroffen, al blijkt uit het huidige onderzoek dat resistentie in meer regio’s van Nederland is waargenomen dan in 2012. Dit kan komen doordat de resistente bruine ratten zich verder over Nederland hebben verspreid, of (mede) doordat er een groter aantal bruine ratten is onderzocht, verspreid over meer regio’s dan in 2012. De 17% resistente dieren is een gemiddelde voor heel Nederland en er zijn duidelijke regionale verschillen. In sommige regio’s werden bijvoorbeeld alleen resistente ratten gevonden. Hoewel in de studie van 2012 de aantallen beperkt waren en de bemonstering geografisch gezien minder gebalanceerd was, laat de vergelijking van resultaten wellicht een trend zien van verminderde rodenticidenresistentie bij bruine ratten. Deze positieve trend kan voortkomen uit het bewuster en restrictiever gebruik van rodenticiden dat de sector in gang heeft gezet sinds de vorige monitoring. Een aanbeveling van deze studie is om de monitoring met enige regelmaat uit te voeren, waarbij deze studie met oor en staart monsters kan dienen als betrouwbare baseline voor rodenticidenresistentie bij de bruine rat. Voor de huismuis zijn de huidige gegevens niet te vergelijken met eerdere studies omdat deze voor Nederland ontbreken. Het gevonden percentage resistentie bij de huismuizen was duidelijk hoger dan bij bruine ratten. Het advies is om ook voor huismuis de monitoring voort te zetten. Ook voor muizen geldt dat een IPMbenadering (bewuster en restrictiever gebruik van rodenticiden) de ontwikkeling van resistentie kan verminderen. Er is ook een enquête gehouden onder 91 professionele plaagdierbeheersers. Bijna een kwart van hen gaf aan zonder rodenticiden te werken. Indien er wel rodenticiden worden gebruikt, kiest men het vaakst middelen die (onder andere) bromadiolon als werkzame stof hebben. Voor bruine ratten met één van de mutatie-soorten die vooral in Frankrijk voorkomt (tyr-phe) is in de literatuur te vinden dat deze dieren niet meer gevoelig zijn voor cumatetralyl en bromadiolon, maar nog wel gevoelig zijn voor difenacum, brodifacum, flocumafen en difethialon. Voor de huismuis is er voor diverse mutaties bekend welke werkzame stoffen wel of niet meer effectief zijn. Helaas wordt alleen één van de in dit onderzoek aangetoonde mutaties (tyr-cys) beschreven: huismuizen met een tyr-cys-mutatie zijn niet meer gevoelig voor bromadiolon, in sommige gevallen nog wel gevoelig voor difethialon, en nog wel gevoelig voor brodifacoum, flocumafen, en difethialon.
M3 - Report
BT - Rapportage landelijk beeld resistentie tegen rodenticiden bij bruine ratten en huismuizen
PB - Stichting Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD)
CY - Wageningen
ER -