Ontwikkeling van een toets ter detectie groene schimmel in compost

J.J.P. Baars, A.J. Rutjens, R. Mumm

Research output: Book/ReportReportProfessional

Abstract

Sinds het voorjaar van 2006 komen op champignonteeltbedrijven met een zekere regelmaat infecties voor met een agressieve groene schimmel; Trichoderma aggressivum. De infectie treedt al op op de compostbedrijven, maar is op het moment waarop compost wordt uitgeleverd aan teeltbedrijven nog niet zichtbaar. Gezien de onzekerheid omtrent de infectie route waarlangs compost besmet raakt en het gebrek aan methoden om infectie te voorkomen of de schimmel te bestrijden, is er behoefte aan een methode waarmee geïnfecteerde compost kan worden geïdentificeerd voordat hij wordt uitgeleverd aan de teeltbedrijven. Het voorliggende rapport bericht over het onderzoek dat is verricht naar de mogelijkheid om geïnfecteerde compost aan de hand van vluchtige verbindingen te herkennen. Er is onderzocht of in de Trichoderma aggressivum geïnfecteerde plekken vluchtige verbindingen worden geproduceerd die de aanwezigheid van Trichoderma aggressivum verraden. Naar verwachting komen deze vluchtige verbindingen in de proceslucht terecht. De proceslucht van een tunnel wordt via een centraal kanaal afgevoerd en dit centrale kanaal is relatief gemakkelijk bereikbaar voor monstername van de proceslucht. Om tijdig te kunnen reageren op een eventuele besmetting met Trichoderma aggressivum, zou in het ideale geval in de laatste dagen vóórdat de compost wordt uitgeleverd moeten worden bemonsterd. In het project zijn proefopstellingen ontwikkeld waarin: 1. het mogelijk is om een goede kolonisatie van fase II compost door champignonmycelium te bereiken, 2. het mogelijk is om een goede Trichoderma aggressivum infectie te laten ontwikkelen. De beluchting gedurende het experiment blijkt daarbij essentieel. In het eerste deel van het project is gewerkt met een proefopstelling met kleine hoeveelheden compost (300 gram) die ofwel volledig onbesmet ofwel volledig besmet werd met T. aggressivum. In het tweede deel van het project is gewerkt met een proefopstelling met grotere hoeveelheden compost (50 kg) die ofwel volledig onbesmet ofwel gedeeltelijk besmet werd met T. aggressivum. Deze grotere proefopstelling benadert de situatie in de praktijk enigszins. In deze proefopstellingen is het goed mogelijk om vluchtige verbindingen die door besmette of onbesmette compost geproduceerd worden, te verzamelen op buisjes die met Tenax gevuld zijn. De vluchtige verbindingen dienen vervolgens m.b.v. gaschromatografie (GC) van elkaar gescheiden te worden. Deze scheiding is gekoppeld aan detectie m.b.v. massa spectrometrie (MS). De combinatie van deze technieken wordt GC-MS genoemd. In de experimenten met kleine hoeveelheden compost (300 gram) is een verandering geconstateerd in het palet aan vluchtige verbindingen dat geproduceerd wordt tijdens de doorgroeiing van compost (zowel in T. aggressivum geïnfecteerde en niet geïnfecteerde compost). De verschillen worden al na 7 dagen compost kolonisatie zichtbaar. Vluchtige verbindingen die wel aanwezig zijn in de proceslucht van T. aggressivum geïnfecteerde compost, maar niet in de proceslucht van niet-geïnfecteerde compost zijn een tot nu toe nog niet geïdentificeerd sesquiterpeen en twee monoterpenen. In het onderzoek met kleine hoeveelheden compost is ook gekeken in hoeverre deze mogelijke indicatorstoffen specifiek zijn voor infectie met T. aggressivum. Daarvoor is compost ook met andere “onkruidschimmels” zoals Trichoderma harzianum, Trichoderma atroviride, Aspergillus spp. en Penicillium citreonigrum geïnfecteerd. Het ongeïdentificeerde sesquiterpeen is aanwezig in de proceslucht van zowel T. aggressivum - als T. harzianum geïnfecteerde compost. Monoterpeen 2 is aanwezig in de proceslucht van alle geïnfecteerde composten. Het is waarschijnlijk dat dit monoterpeen wordt geproduceerd door champignon. Monoterpeen 1 lijkt echter wel specifiek te zijn voor T. aggressivum geïnfecteerde compost. In de experimenten met grotere hoeveelheden compost (50 kg) is het mogelijk gebleken om gedeeltelijk geïnfecteerde compost te laten ontstaan. In 4 afzonderlijke experimenten ontstond uit een punt-infectie bij enten, aan het einde van de 2 weekse doorgroei-periode een hoeveelheid geïnfecteerde compost van 5 tot 21% van de totale hoeveelheid compost. Het bleek dat het in de grotere hoeveelheden compost moeilijker was om stoffen te identificeren die mogelijk als indicatoren voor besmette compost kunnen dienen. In vergelijking met de proefopstelling met 300 gram compost, waren de omstandigheden in de proefopstelling met 50 kg compost veel heterogener. De temperatuursverschillen binnen in de compost in de proefopstelling met 50 kg waren bijvoorbeeld 2 groter dan in de proefopstelling met 300 g. Daarnaast waren er verschillen in temperatuur tussen de 3 herhalingen die per behandeling in de proeven aanwezig waren. Een tweede factor die de identificatie van mogelijke indicatorstoffen bemoeilijkte was het feit dat in de 300 gram’s porties compost telkens een volledig geïnfecteerde compost met een volledig onbesmette compost werd vergeleken. In de proefopstelling met 50 kg compost werd telkens een volledig onbesmette compost vergeleken met een compost die voor 5 tot 21% besmet was (dus voor 80-95% onbesmet). Desalniettemin bleek het mogelijk om een twaalftal stoffen te identificeren die wel in een gedeeltelijk besmette compost, maar niet in een onbesmette compost voorkwamen. Acht van de twaalf stoffen waren sesquiterpenen, de overige stoffen waren een alcohol, een keton, een alkeen en een aromatische verbinding. De verschillen in productie van vluchtige verbindingen uit de besmette compost en de onbesmette compost waren op z’n vroegst 10 dagen na het enten waarneembaar. De verschillen worden echter in de periode na 10 dagen beter zichtbaar. Om een indruk te krijgen van de detectielimiet die in de praktijk behaald zou moeten worden, is onbesmette fase 3 compost besmet met kleine hoeveelheden besmette compost. Uit deze experimenten bleek dat het mengen van 5 gram besmette compost door 18 kg onbesmette compost (vlak voor afdekken) al een aanzienlijke opbrengstverlaging tot gevolg heeft. Omgerekend naar tonnen compost zou dit betekenen dat 280 g besmette compost bij vermenging tijdens het leeghalen van een tunnel minimaal een ton gezonde compost kan verknoeien. Dat houdt in dat in vervolgonderzoek gekeken moet worden of ook dergelijke kleine hoeveelheden geïnfecteerde compost in een grote batch besmette compost aangetoond kunnen worden. Om betrouwbaar voorspellingen te kunnen doen over het al dan niet besmet zijn van een compost met T. aggressivum, is het niet alleen belangrijk om te kijken naar de mate van heterogeniteit in een besmette compost. Het is evenzeer belangrijk om te kijken naar de mate van heterogeniteit in onbesmette compost. Om een indruk te krijgen van de grootte van de verschillen in het geurpatroon dat door fase 3 compost uitgestoten wordt, is van een aantal fase 3 tunnels bij de compost bedrijven Walkro en CNC de proceslucht bemonsterd. Analyse van de opgevangen vluchtige verbindingen laat zien dat op de beide bedrijven de tunnels overeenkomende patronen van vluchtige verbindingen produceren. Blijkbaar zijn de processen die ten grondslag liggen aan de patronen van vluchtige verbindingen redelijk stabiel en reproduceerbaar. De resultaten van het in dit rapport beschreven onderzoek zullen worden gebruikt om te kijken of het mogelijk is een detectiemethode te ontwikkelen die compostbedrijven kunnen gebruiken om routinematig hun compost te onderzoeken op aan-/afwezigheid van Trichoderma aggressivum. Deze ontwikkeling naar een methode die in de praktijk gebruikt kan worden, zal plaatsvinden binnen een door de EU gefinancierd project met het acroniem “MUSHTV”. In dit project werken bedrijven en onderzoeksinstellingen uit Nederland, België, Ierland, Verenigd Koninkrijk en Polen samen aan een oplossing voor de via compost-verspreide ziekten Trichoderma aggressivum en virusX. Het project heeft een looptijd van 2012 tot 2014.
Original languageDutch
Place of PublicationWageningen
PublisherPlant Research International
Number of pages44
Publication statusPublished - 2011

Cite this