Monitoring bodemdieren in beoogde bestortingsgebieden bij de ontgrondingskuilen nabij de Oosterscheldekering

Vincent Escaravage, Lisanne van den Bogaart, Tom Ysebaert

Research output: Book/ReportReportProfessional

Abstract

Deze studie onderzoekt de ecologische kwaliteit van de ontgrondingskuilen ter hoogte van de Oosterscheldekering. Deze ontgrondingskuilen tasten de bodembescherming van de kering aan en dienen versterkt te worden d.m.v. bestortingen. Het bestorten van de ontgrondingskuilen zal effecten hebben op het bodemleven dat hier voorkomt. In hoeverre het hier om rijke bodemdiergemeenschappen gaat met tevens het voorkomen van typische Natura 2000-soorten is echter onvoldoende bekend. De verwachting is dat in de ontgrondingskuilen, door het extreme dynamische karakter (zeer hoge stroomsnelheden), een vrij homogene zandige bodem voorkomt met weinig bodemleven, en de bodemdiergemeenschappen als verarmde versies van de gemiddelde bodemdiergemeenschappen horende bij dit ecotoop (hoogdynamisch, diep gelegen) beschouwd kunnen worden. Deze studie heeft aan de hand van bodemdierenmonsters onderzocht of deze veronderstelling bevestigd kan worden. De bodem van de ontgrondingskuilen bleek in de meeste gevallen grof van samenstelling te zijn, bestaande uit gruis, schelpen en stenen, met een grote variatie tussen de monsters. Dit bemoeilijkte de bemonstering, met tot gevolg een soms geringe hapdiepte (door de aanwezigheid van schelpen en stenen) en grote volumes monsters (door de grote hoeveelheid aan gruis en grind). Dit leidde tot aanpassingen in het aantal uitgewerkte monsters en het protocol voor de uitwerking van de monsters. Toch is het met de verzamelde informatie mogelijk gebleken de onderzoeksvraag te beantwoorden. In totaal zijn er 132 taxa onderscheiden in de 20 onderzochte monsters; 95 taxa zijn waargenomen in de monsters aan de Oosterscheldezijde van de kering, en 98 taxa aan de Voordeltazijde. In vergelijking met de MWTL en PMR-NCV monitoringsprogramma’s behoren de waargenomen waarden van soortenrijkdom tot representatieve niveaus voor respectievelijk de Oosterschelde en de Voordelta. Verschillende typische soorten van het habitattype H1160 (OS, grote baaien) en H1110 (VD, permanent overstroomde zandbanken) worden in de ontgrondingskuilen waargenomen. Vergeleken met het habitattype H1160 ontbreken aan de Oosterscheldezijde van de kering een aantal soorten, maar dit zijn eerder soorten van intergetijdengebieden en ondiepe sublitorale gebieden zoals de kokkel, zeeduizendpoot en wadpier. Vergeleken met het habitattype H1110 ontbreken aan de Voordeltazijde van de kering de zeeklit en de, vaak met de zeeklit geassocieerde, ovale zeeklitschelp. Deze organismen leven ingegraven in zandige tot slibrijke bodems, terwijl de ontgrondingskuilen eerder bestaan uit grovere bodems met gruis, schelpen en stenen. De bodemdiergemeenschap in de ontgrondingskuilen is zeer gevarieerd: de monsters variëren sterk in zowel het aantal taxa, de densiteit en de biomassa, met een aantal zeer rijke monsters met hoge aantallen en biomassa. Opvallend is de dominantie van een aantal epibentische soorten zoals zeeanemonen (Actiniaria), brokkelsterren (Ophiura, Ophiothrix), en zeesterren (Asterias rubens) die op de grovere bodem een geschikt habitat aantreffen. Daarnaast valt de aanwezigheid van kokerwormen op, zoals de schelpkokerworm Lanice conchilega en de pauwenstaart-viltkokerworm Sabella pavonina. De witte boormossel werd op één locatie, ingeboord in verharde klei, in hoge dichtheden en biomassa aangetroffen. In deze grovere bodems komen ook heel wat kleinere soorten wormen voor, zoals Oligochaeta en Mediomastus sp. Heel wat soorten die frequent voorkomen in de monitoringsprogramma’s in de Oosterschelde (MWTL) en de Voordelta (PMR-NCV) worden ook in de ontgrondingskuilen aangetroffen, maar verschillen vaak in frequentie van voorkomen; tezamen met de afwezigheid van sommige soorten wijst het op een typische bodemdiergemeenschap in de ontgrondingskuilen. Er kan dus gesteld worden dat de huidige locaties van de ontgrondingskuilen uiteenlopende leefhabitats tonen met, lokaal, hoge soortenrijkdom, aantallen en biomassa’s aan bodemdieren en met verschillende soorten die als typische soorten kwalificeren binnen de Natura 2000-habitats H1160 en H1110. Ook in de meest soortenarme stations komen kwalificerende soorten voor (zoals de zandzager Nephtys cirrosa). De ontgrondingskuilen herbergen een typische bodemdiergemeenschap, horende bij dit dynamische milieu. Ondanks de hoogdynamische omstandigheden, kunnen heel wat soorten zich vestigen in deze grovere bodems. Het gaat daarbij om zowel epibenthische soorten, als soorten die genieten van de bescherming van een eigen koker (kokerwormen). Kokerwormen vormen daarbij een leefgebied voor heel wat andere, kleinere soorten. De huidige bevindingen spreken dus de verwachting tegen dat de ontgrondingskuilen slechts verarmde bodemdiergemeenschappen zonder typische Natura 2000-soorten zouden herbergen.
Original languageDutch
Place of PublicationYerseke
PublisherWageningen Marine Research
Number of pages37
DOIs
Publication statusPublished - 2020

Publication series

NameWageningen Marine Research rapport
No.C013/20

Cite this