Projects per year
Abstract
Achtergrond Ieder voorjaar schat WMR de omvang van het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren. De bestandsopname in het voorjaar wordt geëxtrapoleerd naar het geschatte bestand op 1 september, welke wordt gebruikt als basis voor het visserijquotum. Hierbij wordt gerekend met gemiddelde waarden voor groei en sterfte gedurende de zomer. In de hete zomers van 2018, 2019 en 2020 was de sterfte uitzonderlijk hoog waardoor het bestand op 1 september is overschat. Hierdoor is ook het visserijquotum te hoog ingeschat, waardoor de minimum benodigde hoeveelheid kokkelvlees om scholeksters de winter door te helpen in gevaar zou kunnen komen. Daarom is door de vergunningverlener op basis van herbemonsteringen het visserijquotum naar beneden bijgesteld. Dergelijke extreme zomers kunnen we vaker verwachten als gevolg van klimaatverandering. Kennisvraag Het Ministerie van LNV heeft aan Wageningen Marine Research gevraagd om een advies te geven over mogelijke aanpassingen in de survey methodiek. Dit project is uitgevoerd binnen het KB-WOT Visserijprogramma (BAS-code KB-36-002-012). Onderliggende kennisvragen zijn: 1. Welke sterfte kan gezien worden als uitzonderlijk? Wanneer is de gemiddelde sterfte van 28% tussen 1 mei en 1 september niet meer representatief voor de werkelijk opgetreden zomersterfte? 2. Kan de inventarisatie verschoven worden naar het najaar, of korter voor aanvang van de visserij op 1 september, zodat het visserijquotum niet gebaseerd hoeft te worden op een extrapolatie?3. Hoe kan de werkelijk opgetreden sterfte het beste bepaald worden als basis voor een herziene bestandsschatting en bijstelling van het visserij-quotum? 4. Welke aanpassingen aan de surveymethodiek worden geadviseerd, alles overwegende? Uitzonderlijke sterfte Op basis van het 99% betrouwbaarheidsinterval rond de gemiddelde kokkelsterfte berekend uit historische datasets kan gesteld worden dat een zomersterfte hoger dan 50% zeker als uitzonderlijkgezien kan worden. De sterftepercentages waargenomen in de Waddenzee en Oosterschelde in de periode 2018-2020 waren duidelijk hoger dan 50%, en hoger dan in de voorgaande periode. In de Westerschelde worden vaker sterftepercentages hoger dan 50% waargenomen. Verschuiven van de survey Het verschuiven van de inventarisatie van kokkels naar het najaar is alleen zinvol als verschoven wordt naar een periode waarin geen sterfte meer op kan treden als gevolg van een hittegolf, dus vanaf 1oktober. Dit houdt in dat ook de aanvang van de visserij verschuift. Wanneer de huidige termijnen voor de berekening van het bestand en de vergunningverlening worden gehanteerd, kan aangevangen worden met de visserij per 1 februari. Geadviseerd wordt om dit met een maand op te schuiven naar 1 maart, na de winterperiode waarin nog kans is op verhoogde sterfte als gevolg van vorst en/of stormen.Verschuiving van de survey naar het najaar heeft nadelige gevolgen voor de praktische uitvoering van de surveys, en voor de statistische zeggingskracht van de tijdreeks. Voor uitvoering van het gehele pakket aan schelpdiersurveys in de Waddenzee zal meer tijd nodig zijn, naar schatting 2-3 weken. Bemonsteren in het najaar heeft als consequentie dat er schelpdierbroed in de monsters aanwezig is. In jaren met een omvangrijke broedval zorgt dit voor aanzienlijk meer werk, en de statistische zeggingskracht van de tijdreeks wordt lager. Ook betekent verschuiving naar het najaar een onderbreking van de tijdreeks die inmiddels 33 jaar bestrijkt, waardoor eveneens het statistische onderscheidingsvermogen afneemt. Hierdoor kunnen effecten van veranderingen in visserij- en/of natuurbeleid, en van grootschalige menselijke ingrepen, minder goed tot niet aangetoond worden. Omdat de huidige tijdreeksen voor tal van lopende studies worden gebruikt, wordt geadviseerd om een besluit tot onderbreking er van niet lichtvaardig te nemen, en als het even kan de survey dus niet te verschuiven. Rapportnummer CVO 22.021 5 van 43 Methodiek sterfte metingen Als de survey niet verschoven wordt zal in jaren met extreme sterfte een schatting gemaakt moeten worden van de omvang van de sterfte. Een bemonstering om de zomersterfte te herijken leent zich daarhet beste voor. Deze kan adaptief ingezet worden in de gebieden waar visserij plaatsvindt, zodra een extreme sterfte in het veld geconstateerd wordt.Advies Geadviseerd wordt om de voorjaarssurvey te handhaven, en dus niet te verplaatsen naar het najaar. Bij het optreden van een extreme zomersterfte zou dan in het najaar een sterfte-herijkingsbemonstering uitgevoerd moeten worden. Om meer inzicht te krijgen in het optreden van extreme sterfte in relatie tot zomerse temperaturen wordt aanbevolen om de komende jaren standaard ieder najaar een dergelijke bemonstering uit te voeren in de Waddenzee en Oosterschelde, en in de Westerschelde alleen indien daar een visserij gepland is. Gebaseerd op een power analyse en de relatie tussen het aantal monsterpunten en het betrouwbaarheidsinterval wordt geadviseerd om in de Waddenzee in het najaar minstens 300 punten te bemonsteren en in de Oosterschelde 225 punten. In de Westerschelde zou het volledige grid van 250 punten bemonsterd moeten worden in het najaar.
Original language | Dutch |
---|---|
Place of Publication | IJmuiden |
Publisher | Centrum voor Visserijonderzoek (CVO) |
Number of pages | 43 |
DOIs | |
Publication status | Published - 22 Oct 2022 |
Publication series
Name | CVO rapport |
---|---|
No. | 22.021 |
Projects
- 1 Finished
-
Cockle mortality and growth (KB-36-002-012)
Troost, K. (Project Leader)
1/01/19 → 31/12/21
Project: LVVN project