TY - BOOK
T1 - Laagwatervogeltellingen van hetmiddengebied van de Oosterschelde
AU - van Donk, Susanne
PY - 2022/11
Y1 - 2022/11
N2 - De Oosterschelde is een belangrijk foerageer- en leefgebied voor allerlei soorten vogels en is vanwege zijn biologische rijkdom aangewezen als Natura-2000 gebied. In de Oosterschelde is door de aanleg van de stormvloedkering sprake van ‘zandhonger’. De getijdenkrachten zijn verminderd, waardoor het evenwicht tussen erosie en sedimentatie is verstoord. Hierdoor neemt het oppervlak van platen, slikken en schorren in de Oosterschelde af en wordt tevens de droogvalduur van het intergetijdengebied verkort. Dit heeft negatieve gevolgen voor vogels die foerageren op de getijdenplaten; het intergetijdengebied wordt kleiner en de tijd waarin ze bereikbaar zijn voor vogels neemt af. Om na te gaan of de bovengenoemde negatieve effecten van de zandhonger zijn af te remmen gaf het ministerie van Infrastructuur & Milieu in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken opdracht tot een verkenning naar mogelijke maatregelen tegen deze zandhonger. Na een aantal pilots is besloten de zandhonger aan te pakken door middel van suppleren van zand in het intergetijdengebied. Zandsuppleties op de Roggenplaat zijn al uitgevoerd en nu is het eerstvolgende gebied om te suppleren het middengebied van de Oosterschelde, bestaande uit de Galgeplaat, Slikken van den Dortsman en de Zandkreek. Tijdens de monitoring van de Roggenplaatsuppletie bleek dat één van de suppletie-locaties een rijk vogelgebied bedekt. Rijkswaterstaat wil daarom het ruimtegebruik door vogels meenemen bij de aanleg van toekomstige suppleties in het middengebied van de Oosterschelde, zoals de Galgeplaat. Voor deze studie zijn daarom tijdens acht maanden laagwatertellingen uitgevoerd in het middengebied om het ruimtegebruik van het intergetijdengebied door vogels in kaart te brengen. Tellingen zijn uitgevoerd in oktober, november en december van 2021 en januari, februari, maart, mei en augustus van 2022. De tellingen zijn uitgevoerd bij afgaand water. Vanaf hoog naar laagwater zijn de vogels op de getijdenplaten driemaal geteld. Tellingen werden uitgevoerd 6 tot 4 uur voor laagwater, 4 tot 2 uur voor laagwater, en rond de laagwaterperiode (2 tot 0 uur voor laagwater). Na de eerste telling in oktober bleek dat de Galgeplaat zo laag ligt dat de plaat pas in telronde 2 echt door vogels gebruikt wordt. De eerste telronde is daarom voor de Galgeplaat hierna niet meer uitgevoerd. De Galgeplaat werd geteld vanaf een boot die voldoende hoogte had zodat ook tijdens laagwater de vogels midden op de plaat geteld konden worden. De Slikken van den Dortsman en Zandkreek werden vanuit een auto van de dijk geteld. Er foerageren gemiddeld zo’n 20.000 benthos-etende vogels (steltlopers, meeuwen en bergeenden) op de Slikken van den Dortsman, Galgeplaat en Zandkreek. De grootste aantallen zijn de vinden op de Slikken van den Dortsman. Aantallen zijn hier vooral hoog tijdens de eerste en tweede telperiode (6-4 en 4-2 uur voor laagwater). De aantallen zijn lager tijdens de derde telperiode, vlak voor laagwater. Vogels verplaatsen zich bij afgaand tij vanaf de Slikken van den Dortsman naar andere plekken, waaronder hoogstwaarschijnlijk de Galgeplaat. Het percentage foeragerende vogels is hoger wanneer een groter deel van de getijdenplaten droog is gevallen in telperiode 2 en 3 (4-2 uur voor laagwater & 2-0 uur voor laagwater). Opvallend is dat het percentage foeragerende vogels tijdens de koudere wintermaanden in de eerste telperiode 6-4 uur voor laagwater hoger is dan in de warmere maanden. Grootste dichtheden op de Galgeplaat zijn vooral te vinden iets ten noorden van het middengebied en op het noordwestelijke deel van de plaat. De vogels die foerageren op de Slikken van den Dortsman bewegen mee met de waterlijn, aangezien de hoogste dichtheden te vinden zijn in een lange lijn op de plaat die met laagwater meer richting het zuidwesten naar de waterlijn beweegt. Ruimtelijke verspreiding is grotendeels te verklaren door droogvalduur, het moment van tellen en het deelgebied. Over het getij verplaatsen vogels zich van hooggelegen delen naar lager gelegen delen. Omdat er steeds meer oppervlakte beschikbaar wordt naarmate het water zich terugtrekt, worden de dichtheden aan vogels lager. Ook zijn de dichtheden op de Galgeplaat iets lager dan in de andere twee gebieden. Waarom dichtheden op de Galgeplaat lager zijn is niet bekend. De meest voorkomende soorten zijn bonte strandloper, scholekster en wulp, maar de soortsamenstelling verandert over de maanden. De bonte strandloper is vooral erg talrijk in de wintermaanden (november- februari). In het voorjaar trekken deze en andere soorten naar de broedgebieden. In augustus zitten er opvallend veel scholeksters en kokmeeuwen in het gebied. De kanoetstrandloper komt alleen in redelijke aantallen voor op de Slikken van den Dortsman en de Galgeplaat in de wintermaanden (november tot januari). De ruimtelijke verspreiding verschilt tussen soorten en is mogelijk, naast andere factoren, deels te verklaren door de ligging van schelpdierbanken en andere voedselbronnen. Schelpdierbanken in de Oosterschelde worden vaak gedomineerd door oesters, die voor de meeste soorten te groot zijn om te hanteren. Dichtheden van kanoetstrandlopers die voornamelijk kleine kokkels en nonnetjes eten die in het slik te vinden zijn lijken namelijk hoger op de plekken ten noorden of ten westen van de schelpdierbanken op de Galgeplaat terwijl hogere dichtheden van de wulp meer op het midden en zuiden van de Galgeplaat liggen waar deze soort mogelijk foerageert op wormen en krabben die (gedeeltelijk) tussen de schelpdieren te vinden zijn. Of de verspreiding van verschillende soorten naast droogvalduur, telmoment en deelgebied wordt verklaard door ligging van de schelpdierbanken, moet blijken uit latere analyses. Concluderend laten de laagwatervogeltellingen zien dat afhankelijk van het moment van de telling, het gebied anders gebruikt wordt; de hogere delen zijn belangrijk 6-4 uur voor laagwater, de lager liggende delen zijn van belang met laagwater. Er zijn wel duidelijk locaties die meer gebruikt worden dan andere locaties, maar dit verschilt per soort. Wat voor de ene soort een gunstige suppletieplek zou zijn, is dat voor een andere soort weer niet. De Galgeplaat ligt relatief laag en wordt daarom pas echt vanaf 4 uur voor laagwater gebruikt door foeragerende vogels. Ook zijn de dichtheden aan vogels hier iets lager dan in de andere gebieden.
AB - De Oosterschelde is een belangrijk foerageer- en leefgebied voor allerlei soorten vogels en is vanwege zijn biologische rijkdom aangewezen als Natura-2000 gebied. In de Oosterschelde is door de aanleg van de stormvloedkering sprake van ‘zandhonger’. De getijdenkrachten zijn verminderd, waardoor het evenwicht tussen erosie en sedimentatie is verstoord. Hierdoor neemt het oppervlak van platen, slikken en schorren in de Oosterschelde af en wordt tevens de droogvalduur van het intergetijdengebied verkort. Dit heeft negatieve gevolgen voor vogels die foerageren op de getijdenplaten; het intergetijdengebied wordt kleiner en de tijd waarin ze bereikbaar zijn voor vogels neemt af. Om na te gaan of de bovengenoemde negatieve effecten van de zandhonger zijn af te remmen gaf het ministerie van Infrastructuur & Milieu in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken opdracht tot een verkenning naar mogelijke maatregelen tegen deze zandhonger. Na een aantal pilots is besloten de zandhonger aan te pakken door middel van suppleren van zand in het intergetijdengebied. Zandsuppleties op de Roggenplaat zijn al uitgevoerd en nu is het eerstvolgende gebied om te suppleren het middengebied van de Oosterschelde, bestaande uit de Galgeplaat, Slikken van den Dortsman en de Zandkreek. Tijdens de monitoring van de Roggenplaatsuppletie bleek dat één van de suppletie-locaties een rijk vogelgebied bedekt. Rijkswaterstaat wil daarom het ruimtegebruik door vogels meenemen bij de aanleg van toekomstige suppleties in het middengebied van de Oosterschelde, zoals de Galgeplaat. Voor deze studie zijn daarom tijdens acht maanden laagwatertellingen uitgevoerd in het middengebied om het ruimtegebruik van het intergetijdengebied door vogels in kaart te brengen. Tellingen zijn uitgevoerd in oktober, november en december van 2021 en januari, februari, maart, mei en augustus van 2022. De tellingen zijn uitgevoerd bij afgaand water. Vanaf hoog naar laagwater zijn de vogels op de getijdenplaten driemaal geteld. Tellingen werden uitgevoerd 6 tot 4 uur voor laagwater, 4 tot 2 uur voor laagwater, en rond de laagwaterperiode (2 tot 0 uur voor laagwater). Na de eerste telling in oktober bleek dat de Galgeplaat zo laag ligt dat de plaat pas in telronde 2 echt door vogels gebruikt wordt. De eerste telronde is daarom voor de Galgeplaat hierna niet meer uitgevoerd. De Galgeplaat werd geteld vanaf een boot die voldoende hoogte had zodat ook tijdens laagwater de vogels midden op de plaat geteld konden worden. De Slikken van den Dortsman en Zandkreek werden vanuit een auto van de dijk geteld. Er foerageren gemiddeld zo’n 20.000 benthos-etende vogels (steltlopers, meeuwen en bergeenden) op de Slikken van den Dortsman, Galgeplaat en Zandkreek. De grootste aantallen zijn de vinden op de Slikken van den Dortsman. Aantallen zijn hier vooral hoog tijdens de eerste en tweede telperiode (6-4 en 4-2 uur voor laagwater). De aantallen zijn lager tijdens de derde telperiode, vlak voor laagwater. Vogels verplaatsen zich bij afgaand tij vanaf de Slikken van den Dortsman naar andere plekken, waaronder hoogstwaarschijnlijk de Galgeplaat. Het percentage foeragerende vogels is hoger wanneer een groter deel van de getijdenplaten droog is gevallen in telperiode 2 en 3 (4-2 uur voor laagwater & 2-0 uur voor laagwater). Opvallend is dat het percentage foeragerende vogels tijdens de koudere wintermaanden in de eerste telperiode 6-4 uur voor laagwater hoger is dan in de warmere maanden. Grootste dichtheden op de Galgeplaat zijn vooral te vinden iets ten noorden van het middengebied en op het noordwestelijke deel van de plaat. De vogels die foerageren op de Slikken van den Dortsman bewegen mee met de waterlijn, aangezien de hoogste dichtheden te vinden zijn in een lange lijn op de plaat die met laagwater meer richting het zuidwesten naar de waterlijn beweegt. Ruimtelijke verspreiding is grotendeels te verklaren door droogvalduur, het moment van tellen en het deelgebied. Over het getij verplaatsen vogels zich van hooggelegen delen naar lager gelegen delen. Omdat er steeds meer oppervlakte beschikbaar wordt naarmate het water zich terugtrekt, worden de dichtheden aan vogels lager. Ook zijn de dichtheden op de Galgeplaat iets lager dan in de andere twee gebieden. Waarom dichtheden op de Galgeplaat lager zijn is niet bekend. De meest voorkomende soorten zijn bonte strandloper, scholekster en wulp, maar de soortsamenstelling verandert over de maanden. De bonte strandloper is vooral erg talrijk in de wintermaanden (november- februari). In het voorjaar trekken deze en andere soorten naar de broedgebieden. In augustus zitten er opvallend veel scholeksters en kokmeeuwen in het gebied. De kanoetstrandloper komt alleen in redelijke aantallen voor op de Slikken van den Dortsman en de Galgeplaat in de wintermaanden (november tot januari). De ruimtelijke verspreiding verschilt tussen soorten en is mogelijk, naast andere factoren, deels te verklaren door de ligging van schelpdierbanken en andere voedselbronnen. Schelpdierbanken in de Oosterschelde worden vaak gedomineerd door oesters, die voor de meeste soorten te groot zijn om te hanteren. Dichtheden van kanoetstrandlopers die voornamelijk kleine kokkels en nonnetjes eten die in het slik te vinden zijn lijken namelijk hoger op de plekken ten noorden of ten westen van de schelpdierbanken op de Galgeplaat terwijl hogere dichtheden van de wulp meer op het midden en zuiden van de Galgeplaat liggen waar deze soort mogelijk foerageert op wormen en krabben die (gedeeltelijk) tussen de schelpdieren te vinden zijn. Of de verspreiding van verschillende soorten naast droogvalduur, telmoment en deelgebied wordt verklaard door ligging van de schelpdierbanken, moet blijken uit latere analyses. Concluderend laten de laagwatervogeltellingen zien dat afhankelijk van het moment van de telling, het gebied anders gebruikt wordt; de hogere delen zijn belangrijk 6-4 uur voor laagwater, de lager liggende delen zijn van belang met laagwater. Er zijn wel duidelijk locaties die meer gebruikt worden dan andere locaties, maar dit verschilt per soort. Wat voor de ene soort een gunstige suppletieplek zou zijn, is dat voor een andere soort weer niet. De Galgeplaat ligt relatief laag en wordt daarom pas echt vanaf 4 uur voor laagwater gebruikt door foeragerende vogels. Ook zijn de dichtheden aan vogels hier iets lager dan in de andere gebieden.
UR - https://edepot.wur.nl/581783
U2 - 10.18174/581783
DO - 10.18174/581783
M3 - Report
T3 - Wageningen Marine Research rapport
BT - Laagwatervogeltellingen van hetmiddengebied van de Oosterschelde
PB - Wageningen Marine Research
CY - Yerseke
ER -