Abstract
De komende jaren blijft een kritisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen relevant. Het herbicide glyfosaat, beter bekend als Roundup, wordt veelvuldig in de land? en tuinbouw gebruikt en heeft een brede werking. Na introductie van genetische gemodificeerde gewassen in Europa wordt verwacht dat het gebruik van glyfosaat alleen maar zal toenemen. In een literatuurstudie is geïnventariseerd welke onkruidsoorten en –groottes, omstandigheden, spuittechnieken in combinatie met verschillende hulpstoffen eventueel verlaging van de dosering mogelijk maken. Hiervan is een apart verslag verschenen (projectrapport Literatuurstudie glyfosaat; ing. M.G. van Zeeland, dr. ir. R.Y. van der Weide, projectnummer 1236338, december 2000) Daarnaast is in 2000 veldonderzoek gestart naar de mogelijkheden om de dosering van glyfosaat aan te passen aan de grootte van het onkruid. Tevens is de invloed van weer en omgevingsomstandigheden (micromilieu) meegenomen in het onderzoek. Op ’t Kompas is in het voorjaar van 2000 een eerste veldproef aangelegd op braak land. Naast deze proef lag de proef waarin GEWIS (Gewasscherming En Weer Informatie Systeem) werd getoetst. De voorspellingen van dit programma zijn gebruikt om te bepalen of een spuitmoment ‘gunstig’ dan wel ‘ongunstig’ was voor het bestrijdingsresultaat. Gebleken is dat de spuitijdstippen die door GEWIS werden aangegeven als goede bestrijdingskans (gunstig’ spuitijdstip) een minder goed bestrijdingsresultaat gaven. Waarschijnlijk zijn de factoren vóór, maar vooral ook ná de bespuiting van belang. Ook kan het zijn dat de ene onkruidsoort gevoeliger is voor deze omstandigheden dan de andere. De twee meest voorkomende onkruidsoorten die werden getest, waren perzikkruid en melganzevoet. Perzikkruid heeft echter een dikkere waslaag dan melganzevoet en een gladder blad. Het middel moet bij perzikkruid een langer weg afleggen door de waslaag. Bij melganzevoet zal bij goede hechting van het middel aan het blad het transport vlotter gaan. Het middel zal onder gunstige omstandigheden ná het spuiten snel in het blad worden opgenomen. Wanneer in de periode ná het spuiten de relatieve luchtvochtigheid en de hoeveelheid beschikbaar bodemvocht laag zijn, kan het transport van het middel in de plant worden vertraagd. Het aantal perzikkruidplanten in de laagste klasses (kiem ? 1 echt blad en 2 blaadjes) was gering, daardoor wordt met enige voorzichtigheid voor deze grootte een advies gegeven. Het bleek dat voor redelijk klein perzikkruid een doseringsverlaging tot 1,7 l/ha mogelijk was. De klasse 3 (3 blaadjes) kan met 1,8 l/ha goed worden bestreden. Voor planten groter dan drie blaadjes blijft de adviesdosering van 2?3 l/ha gewenst. Melganzevoet kon zelfs bij klein onkruid met minder middel volstaan. Voor de kleinste grootte klasse (kiemblad ? 2 echte blaadjes) werd met 0,7?0,9 l/ha een goed bestrijdingsresultaat behaald. De aantallen waren voor deze grootte klasse ook laag. De klasse 2?6 blaadjes werd met 1,1?1,4l/ha goed bestreden. Voor groter onkruid blijft 2?3 l/ha aan te bevelen. Eventuele vervolgproeven moeten uitwijzen of de doseringsverlagingen voor klein onkruid haalbaar zijn. Voor afname van de biomassa van beide soorten tot 90% kan zelfs volstaan worden met 0,8?1,0 l/ha. Hieruit blijkt dat een verlaging van de dosering glyfosaat mogelijk was zeker op klein onkruid. Echter de gevonden doseringen waren iets hoger dan de door de Deense collega’s gevonden doseringen. Deze kwamen tot een doseringverlaging van 7?17% van de gevonden Nederlandse doseringen. Afharding van het onkruid lijkt ook een belangrijker rol te spelen.
Original language | Dutch |
---|---|
Place of Publication | Lelystad |
Publisher | Praktijkonderzoek Plant & Omgeving |
Number of pages | 43 |
Publication status | Published - 2002 |