TY - BOOK
T1 - Beheersing van bodemplaaginsecten via bodemgezondheidsmaatregelen
T2 - Een overzicht van de beschikbare kennis voor een selectie van akkerbouwgewassen met hun bijbehorende bodemplaaginsecten
AU - van Rozen, K.
AU - Huiting, H.F.
AU - Allema, A.B.
AU - van Tol, R.W.H.M.
AU - Postma, J.
N1 - Project number AF-16064
PY - 2021
Y1 - 2021
N2 - Dit rapport biedt een uitgebreid overzicht aan bodemgezondheidsmaatregelen tegen bodemplagen voor de acht belangrijkste akkerbouwgewassen in Nederland (aardappelen, cichorei, granen, kool- en raapzaad, peen, peulvruchten, suikerbiet en ui). Bodemplagen werden in het verleden bestreden door een bodem- of zaadbehandeling met insecticiden. Directe bestrijdingsmogelijkheden nemen echter af door het kleiner worden van het insecticidenpakket. De problematiek echter blijft; bodemplagen maken een wezenlijk onderdeel uit in de teelt van akkerbouwgewassen. Er is veel aandacht voor maatregelen die de bodemkwaliteit kunnen verbeteren en hiermee de plaagdruk en de schade mogelijk kunnen verlagen. In dit rapport is eerst een overzicht gegeven van de in de bodem voorkomende stadia van de bodemplagen, gevolgd door een aanzet tot het definiëren van een potentieel weerbare bodem. Generiek worden de bodemgezondheidsmaatregelen besproken, gevolgd door een korte blik op de bovengrondse fase (Hoofdstuk 1). In Hoofdstuk 2 zijn bestaande en potentieel beschikbare bodemgezondheidsmaatregelen per soort/groep bodemplaag aangeven, gevolgd door een samenvatting per plaag (Hoofdstuk 3), witte vlekken (Hoofdstuk 4) en de conclusies met een samenvattende tabel waarin de bodemgezondheidsmaatregelen per soort worden aangegeven, inclusief de status van de maatregel voor de specifieke soort (Hoofdstuk 5).In de huidige landbouwsystemen waarbij verstoring van de bodem in meer of mindere mate plaatsvindt, is de natuurlijke onderdrukking van bodemplagen door entomopathogene schimmels en nematoden zeer beperkt. De verstoring heeft ook effect op de in en op de bodem actieve natuurlijke vijanden, maar de impact op deze organismen wordt lager ingeschat. Het complex aan natuurlijke vijanden levert een bijdrage aan de beheersing van bodemplagen, aangezien eieren en larvale stadia van bodemplagen als voedsel dienen. Als deze bijdrage groot genoeg is kan gesproken worden over een ‘plaagwerende bodem’, die een basisniveau aan bescherming levert tegen schade door bodemplagen. In de bodem komen specifieke en generieke natuurlijke vijanden voor die parasiteren of prederen op bodemplagen, maar waar weinig van bekend is en waar hierdoor ook vrijwel geen aandacht aan wordt geschonken. Hier ligt een uitdaging om met beter bodembeheer (minder verstoring) een maximaal beheersingseffect uit deze ondersteunende organismen tegen bodemplagen te halen. Dit gaat wel gepaard met een goede kennis van de biologie van zowel de natuurlijke vijand als de bodemplaag, waarbij gekeken wordt hoe en wanneer het meest optimaal gebruik van een bodemgezondheidsregel gemaakt kan worden. Naast het gebruik van natuurlijke vijanden, zijn de afzonderlijke bodemgezondheidsmaatregelen meer of minder relevant voor de verschillende bodemplagen. Vruchtwisseling speelt vooral een rol bij met name de gras gerelateerde bodemplagen en vliegenplagen met een specifieke waardplant, maar een ruimere rotatie leidt in het algemeen vaak tot een minder snelle plaagontwikkeling in een willekeurig gewas. Organische stof staat toenemend in de belangstelling, maar we hebben onvoldoende in beeld wat de voor- en nadelen zijn als het gaat over de ontwikkeling en het stimuleren van natuurlijke én de bodemplagen zelf. Voor sommige bodemplagen blijkt het stimuleren van natuurlijke vijanden een perspectiefvolle maatregel, terwijl voor andere bodemplagen gericht ingrijpen meer perspectief biedt. Dit heeft veelal ook te maken waar de verschillende stadia van de bodemplagen zich in de bodem bevinden. Duidelijk is dat de literatuur vele potentieel aantrekkelijke alternatieven biedt, maar dat goed gekeken moet worden hoe deze maatregelen op een praktische en rendabele manier ingezet worden. Met de witte vlekken en de tabel over de status van de bodemgezondheidsmaatregelen op de afzonderlijke bodemplaagsoorten biedt dit rapport een handvat om duurzamere richtingen te verkennen. De oplossingsrichting zal per bodemplaag verschillen, waarbij bovendien de ene bodemplaag beter te beheersen is dan de ander. Daarnaast wordt aangegeven at de aanpak van bodempathogenen en bodemplagen beter op elkaar afgestemd kan worden.
AB - Dit rapport biedt een uitgebreid overzicht aan bodemgezondheidsmaatregelen tegen bodemplagen voor de acht belangrijkste akkerbouwgewassen in Nederland (aardappelen, cichorei, granen, kool- en raapzaad, peen, peulvruchten, suikerbiet en ui). Bodemplagen werden in het verleden bestreden door een bodem- of zaadbehandeling met insecticiden. Directe bestrijdingsmogelijkheden nemen echter af door het kleiner worden van het insecticidenpakket. De problematiek echter blijft; bodemplagen maken een wezenlijk onderdeel uit in de teelt van akkerbouwgewassen. Er is veel aandacht voor maatregelen die de bodemkwaliteit kunnen verbeteren en hiermee de plaagdruk en de schade mogelijk kunnen verlagen. In dit rapport is eerst een overzicht gegeven van de in de bodem voorkomende stadia van de bodemplagen, gevolgd door een aanzet tot het definiëren van een potentieel weerbare bodem. Generiek worden de bodemgezondheidsmaatregelen besproken, gevolgd door een korte blik op de bovengrondse fase (Hoofdstuk 1). In Hoofdstuk 2 zijn bestaande en potentieel beschikbare bodemgezondheidsmaatregelen per soort/groep bodemplaag aangeven, gevolgd door een samenvatting per plaag (Hoofdstuk 3), witte vlekken (Hoofdstuk 4) en de conclusies met een samenvattende tabel waarin de bodemgezondheidsmaatregelen per soort worden aangegeven, inclusief de status van de maatregel voor de specifieke soort (Hoofdstuk 5).In de huidige landbouwsystemen waarbij verstoring van de bodem in meer of mindere mate plaatsvindt, is de natuurlijke onderdrukking van bodemplagen door entomopathogene schimmels en nematoden zeer beperkt. De verstoring heeft ook effect op de in en op de bodem actieve natuurlijke vijanden, maar de impact op deze organismen wordt lager ingeschat. Het complex aan natuurlijke vijanden levert een bijdrage aan de beheersing van bodemplagen, aangezien eieren en larvale stadia van bodemplagen als voedsel dienen. Als deze bijdrage groot genoeg is kan gesproken worden over een ‘plaagwerende bodem’, die een basisniveau aan bescherming levert tegen schade door bodemplagen. In de bodem komen specifieke en generieke natuurlijke vijanden voor die parasiteren of prederen op bodemplagen, maar waar weinig van bekend is en waar hierdoor ook vrijwel geen aandacht aan wordt geschonken. Hier ligt een uitdaging om met beter bodembeheer (minder verstoring) een maximaal beheersingseffect uit deze ondersteunende organismen tegen bodemplagen te halen. Dit gaat wel gepaard met een goede kennis van de biologie van zowel de natuurlijke vijand als de bodemplaag, waarbij gekeken wordt hoe en wanneer het meest optimaal gebruik van een bodemgezondheidsregel gemaakt kan worden. Naast het gebruik van natuurlijke vijanden, zijn de afzonderlijke bodemgezondheidsmaatregelen meer of minder relevant voor de verschillende bodemplagen. Vruchtwisseling speelt vooral een rol bij met name de gras gerelateerde bodemplagen en vliegenplagen met een specifieke waardplant, maar een ruimere rotatie leidt in het algemeen vaak tot een minder snelle plaagontwikkeling in een willekeurig gewas. Organische stof staat toenemend in de belangstelling, maar we hebben onvoldoende in beeld wat de voor- en nadelen zijn als het gaat over de ontwikkeling en het stimuleren van natuurlijke én de bodemplagen zelf. Voor sommige bodemplagen blijkt het stimuleren van natuurlijke vijanden een perspectiefvolle maatregel, terwijl voor andere bodemplagen gericht ingrijpen meer perspectief biedt. Dit heeft veelal ook te maken waar de verschillende stadia van de bodemplagen zich in de bodem bevinden. Duidelijk is dat de literatuur vele potentieel aantrekkelijke alternatieven biedt, maar dat goed gekeken moet worden hoe deze maatregelen op een praktische en rendabele manier ingezet worden. Met de witte vlekken en de tabel over de status van de bodemgezondheidsmaatregelen op de afzonderlijke bodemplaagsoorten biedt dit rapport een handvat om duurzamere richtingen te verkennen. De oplossingsrichting zal per bodemplaag verschillen, waarbij bovendien de ene bodemplaag beter te beheersen is dan de ander. Daarnaast wordt aangegeven at de aanpak van bodempathogenen en bodemplagen beter op elkaar afgestemd kan worden.
UR - https://edepot.wur.nl/538253
U2 - 10.18174/538253
DO - 10.18174/538253
M3 - Report
T3 - Rapport / Stichting Wageningen Research, Wageningen Plant Research, Business unit Open Teelten
BT - Beheersing van bodemplaaginsecten via bodemgezondheidsmaatregelen
PB - Wageningen Plant Research
CY - Wageningen
ER -