KD-2019-077 Risico gewasbeschermingsmiddelen in mest (BO-43-011.01-022)

Project: LVVN project

Project Details

Description

Buijs en Samwel-Manting (2019) hebben een rapport geschreven over de mogelijke relatie tussen pesticiden in mest en de afname van weidevogels. WUR en Ctgb hebben geconcludeerd dat het rapport methodologisch niet goed is onderbouwd om de relatie tussen pesticiden in mest en de afname van weidevogels aan te tonen. In dit project werden een aantal aspecten uit het rapport nader uitgediept.
Aannemende dat de gerapporteerde analyse resultaten in de rapportage van Buijs en Mantingh kloppen, is het na het vergelijken met beschikbare ecotoxicologische gegevens van de aangetroffen stoffen niet aannemelijk dat de gemeten stofconcentraties per stof leiden tot minder evertebraten in de bodem, en dus tot minder voedsel voor weidevogels. Hierbij moet opgemerkt worden dat voor de stoffen cafeïne, DEET, etoxyquin, fenylfenol-2, hexazinon en picaridin waren geen toxiciteitsgegevens beschikbaar, waardoor hier geen uitspraak over een mogelijk risico gedaan kan worden.

De beoordeling van de mengseltoxiciteit resulteerde in zes overschrijdingen van de ‘indicatieve norm’, waarbij in alle gevallen de stof epoxyconazool betrokken was. Deze overschrijdingen bleken echter een artefact van een oude studie (NOEC op hoogst geteste concentratie) en werden ondervangen door een nieuwe studie met regenwormen waarin geen effecten werden aangetoond op de gevonden concentraties in de studie van Buijs en Mantingh. De analyse van blootstelling aan een combinatie van gemeten stoffen geeft geen aanleiding om de eerdere conclusie over de impact van individuele stoffen bij te stellen.

Doordat de gerapporteerde gehalten van veterinaire middelen alle beneden de rapportagegrens of onbetrouwbaar waren, kan over vrijwel alle veterinaire middelen geen uitspraak met betrekking tot risico’s voor bodemleven worden gedaan. Van doramectine en voor ivermectine kan niet met zekerheid worden gezegd in hoeverre hun aanwezigheid tot effecten op bodemevertebraten zou kunnen leiden en daarmee blijft dit een punt van aandacht.

De gehalten van de gerapporteerde middelen in vaste mest en drijfmest kunnen uit verschillende routes afkomstig zijn. Dat er op verschillende bedrijven veel meer en andere middelen gerapporteerd zijn dan op basis van de reguliere activiteiten op een veeteeltbedrijf verwacht worden, geeft aan dat in ieder geval voor gewasbeschermingsmiddelen externe routes van buiten het bedrijf van belang zijn. Ruwvoer en mengvoer zijn hierbij mogelijke relevante routes. Echter, gezien de weinige overschrijdingen van de indicatieve norm, lijken de hoeveelheden die hiermee gemoeid zijn vanuit het perspectief van de risicobeoordeling niet meteen een aanleiding te vormen voor nader onderzoek.

Hoewel er geen directe aanleiding is om op basis van de gegevens uit het rapport van Buijs en Samwel-Mantingh te concluderen dat de genoemde ‘blinde vlek’ ten aanzien van blootstellingsroutes leidt tot een afname van de evertebraten, adviseren wij om de in dit rapport benoemde onduidelijkheden voor met name veterinaire middelen en middelen die voorheen werden verondersteld geen route naar het milieu te hebben, via wetenschappelijke studies te onderbouwen.

StatusFinished
Effective start/end date1/01/1931/12/20