We zien vandaag alleen
dode wilde zwijnen.
De botresten en de
schedel van een geschoten dier, al aan het begin van ons
tochtje op de Midden-Veluwe. Later
staan we gebogen over een wolvendrol waarin Hugh Jansman, als dierecoloog verbonden aan de Universiteit van Wageningen, de harige resten van een wild zwijn herkent.
Ik liep hier vaker met Jansman, die
op de Veluwe woont. Eerder volgden
we de zwijnenfamilies in de vroege
ochtend en in de avondschemering;
nu bekijken we wat het wilde zwijn
teweeg kan brengen in een ‘systeem’.
Jansman: ‘Hij verspreidt zaadjes,
brengt insecten aan de oppervlakte,
maakt kiembedden voor plantjes.’
We stoppen bij kuilen en zoelen, en
omgewoelde pollen. ‘Goed voor de
dynamiek, en voor de biodiversiteit.’
‘Intelligente en sociale dieren’ zijn
het bovendien. Het gedrag van de
wilde zwijnen, de keilers, de zeugen,
de frislingen, de overlopers, spreekt
wel breder tot de verbeelding. Een
stoer beest, je moet er beter voor uitkijken dan voor de wolf. Maar het wat
plompe voorkomen, de grote, ronde
snuit, het rauzen door het bos, het
woelen en wroeten in de bodem, het
badderen in modderplassen: het
heeft ook amusementswaarde.